In deze aflevering van Studio Veenweide – De verdieping geeft onderzoeker Jan Peter Lesschen (WENR) college over het rapporteren van broeikasgasemissies. Waarom moeten de emissies gerapporteerd worden en hoe gaat het rapporteren van de emissies uit veenweiden vanuit de LULUCF in zijn werk?
Daarover hoor je meer in deze aflevering.
www.nobveenweiden.nl
www.stowa.nl
www.veenweiden.nl
www.wur.nl
TRANSCRIPTIE
Ivo de wijs: Dit is Studio Veenweide, De Verdieping: een serie colleges over de reductie van broeikasgassen in het Veenweidegebied. In het klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de Veenweide gaan zorgen voor het verminderen van een jaarlijkse emissie van één megaton in 2030. Hoe gaan we dat doen? Wat weten we al en wat weten we nog niet? Het nationaal onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden zoekt het uit. In zes afleveringen volgen we de zes M-cycles van Meten, Mechanisme, Modelleren, MKBA, Maatregelen en Monitoren. We gaan spreken in deze aflevering is-.
00:00:41
Inge Diepman: Doktor-Ingenieur Jan Peter Lesschen, als onderzoeker verbonden aan Wageningen en Environmental Research. Heeft een brede kennis op het gebied van bodemkunde, broeikasgasemissies en volgens mij nog veel meer. Nietwaar? Welkom, Jan Peter.
00:00:55
Jan Peter Lesschen: Bedankt.
00:00:56
Inge Diepman: Je geeft college in De Verdieping omdat jij lid bent van de werkgroep LULUCF. Jullie zeggen gewoon in de wandelgangen LULU CF. Dat betekent Land Use, Land-Use Change and Forestry; is verantwoordelijk voor het rapporteren van de broeikasgasemissies uit het landgebruik, uit de landgebruik-sector in Nederland. Jij was ook mijn gast in Studio Veenweide en ik vond het wel leuk toen ik jou vroeg: "Is het niet heel saai, rapporteren?", dat jij zei: "Dat dacht ik ook, maar nee. Absoluut niet."
00:01:25
Jan Peter Lesschen: Nee, dat klopt. Toen ik begon dacht ik inderdaad eerst van: saai, elk jaar de cijfertjes rapporteren. Maar dat is in die tijd dat ik begon -ik ben in 2008 bij deze werkgroep betrokken geraakt- is er heel veel gebeurd op beleid, waardoor het belang van emissies uit landgebruik veel groter is geworden. Met het Parijs Akkoord -zeker in het klimaatakkoord nu met specifieke doelstellingen voor bijvoorbeeld Veenweide maar ook voor minerale landbouwbodems- is het veel belangrijker geworden en telt deze werkgroep nu echt volledig mee voor de emissieregistratie.
00:01:55
Inge Diepman: Veel plezier met Studio Veenweide - De Verdieping met Jan-Peter Lesje.
00:01:59
Ivo de wijs: De M van Meten.
00:02:02
Jan Peter Lesschen: Ik wilde graag in deze verdiepende podcast jullie wat extra vertellen over hoe wij als werkgroep LULUCF de emissies, uit onder andere Veenweiden, rapporteren. Deze werkgroep Land-Use Change and Forestry-. In het Nederlands gaat dat eigenlijk gewoon om landgebruik die alle emissies rapporteert uit het landgebruik aan de emissieregistratie. De emissieregistratie omvat nog een aantal andere werkgroepen, waarvan energie, industriële processen, landbouw en afval. En gezamenlijk vormt dat de nationale emissieregistratie van Bruker Gassen die Nederland jaarlijks aan de UNFCCC rapporteert. Daarnaast rapporteren ze dit ook naar de EU, omdat de EU eigenlijk als geheel ook een partner is in het Parijs Akkoord. En het EU-beleid is eigenlijk in dat opzicht leidend voor hoe Nederland zijn klimaatbeleid ook moet vormgeven. Wat is deze werkgroep, eigenlijk deze emissiesector landgebruik? De hoofdindeling is op basis van landgebruik: er worden zes hoofdlandgebruikstypes onderscheiden. Eerst wordt gekeken naar bos, dan naar bouwland, grasland, bebouwde omgeving, wetlands -dus eigenlijk moerasgebieden en open water valt daaronder- en dan heb je other lands en dat is dan overig land: de kale grond, duinen en zandverstuivingen. En per landgebruikstype rapporteren we de verschillende koolstofpools en de veranderingen daarin. Dat gaat dan om de biomassa, zowel bovengrondse biomassa als ondergrondse. Dat biomassa is, met name in bos natuurlijk, heel belangrijk. We rapporteren ook over de koolstofvoorraad en veranderingen in bodems. Dan gaat het om minerale bodems tussen zand- en kleibodems en de organische bodems, de moerige en de Veengronden. En bij die Veengronden gaat het eigenlijk natuurlijk niet om een verandering in koolstofvoorraad, want we hebben niet echt een een toename, maar dan gaat het vooral om de emissie uit die Veengronden die gedraineerd worden. Daarnaast rapporteert het ook nog over producten en bosbranden, dat valt ook nog onder die werkgroep. In de emissierapportage rapporteren we vanaf 1990 jaarlijks de veranderingen in koolstofvoorraden en dat bepaalt uiteindelijk de totale emissie uit de landgebruik-sector. Nederland is in dat opzicht een redelijk afwijkend land, omdat wij uit landgebruik een nettobron van broeikasgassen zijn. In de meeste andere landen is landgebruik een zogenaamde sync: dan wordt dus netto koolstof vastgelegd. Maar Nederland is een bron en de oorzaak daarvan zijn met name de Veengronden waar we natuurlijk een grote emissie hebben en behoorlijk areaal Veengronden. En aangezien wij in Nederland een relatief beperkt areaal bos hebben, hebben we dus niet een hele grote vastlegging. Voor deze Veengronden hebben we nu een methodiek -die is gebaseerd op het werk van Jan van den Akker- waarin eigenlijk jarenlang daar bodemdaling is gemeten op verschillende locaties. Uit die bodemdaling kan afgeleid worden hoeveel koolstof verdwenen is en dat kun je omrekenen naar CO2. Er zijn relaties gemaakt met de grondwaterstand en de bodemkaart en gezamenlijk wordt dat voor Nederland- is daaruit bepaald wat voor de Veengronden een emissiefactor is die we dan toepassen. Daarnaast hebben we ook nog voor moerige gronden een andere emissiefactor ontwikkeld en dat is eigenlijk op basis van het verdwijnen van die moerige gronden gebeurd en daaruit wordt afgeleid wat die emissie is. Dat is een een factor die we dan eigenlijk op het areaal Veengrond en voor de verschillende landgebruiken rapporteren en dat is eigenlijk een vrij statisch proces tot nu toe, omdat de grondwatertappenkaart eigenlijk niet verandert en dat betekent ook dat we het effecten van allerlei maatregelen die nu genomen gaan worden in het kader van het klimaatakkoord nu nog niet in onze huidige methodiek goed kunnen meenemen, omdat die nog geen effect hebben. Dat is de uitdaging voor ons als werkgroep om de komende jaren die methodiek zo aan te gaan passen, zodat we ook die effecten van maatregelen zoals peil, verhoging, drukdrainage en andere landgebruikers zoals Paludicultuur -wat allemaal onderdeel is van de voorgestelde maatregelen in het klimaatakkoord- om die mee te kunnen nemen en daarvan de effecten in de totale emissie te kunnen bepalen, want anders, als het niet in de emissierapportage komt, dan telt het ook niet mee voor je uiteindelijke doelstellingen voor het Parijs Akkoord. En hier is natuurlijk waar we de uitdaging hebben. Met het NOBV worden er eigenlijk drie niveaus onderscheiden waarop je kan rapporteren, zogenaamde tier niveaus. Tier één betekent een emissiefactor op basis van internationale literatuur uit de IPCC guidelines, dus die geven voor een bepaalde klimaatconditie een vaste factor. Tier twee betekent dat je die factor nationaal specifiek hebt bepaald. Nou, dat hebben we dus in Nederland gedaan: waren we één van de eerste landen die een tier twee benadering had voor Veengronden. En tier drie betekent eigenlijk dat je, of met metingen of met modulering, nog meer detail die emissies bepaalt. Hoe kies je dan welke benadering je kiest? Dat hangt deels af van het belang van die emissie. Als het een grote emissiebron is, dan moet je op een hoger tier niveau gaan rapporteren. Dus onze methodiek en de emissies worden jaarlijks ook gereviewed door mensen van de EU en de UNFCCC en die kijken van: klopt de methodiek? Is het in lijn met andere landen? Maar die kijken dus ook van: dat is een belangrijke emissiebron, daar moet je toch in meer detail gaan rapporteren, omdat tier één emissies veel onzekerder zijn. Daarom is Veengronden een belangrijke bron van emissies in Nederland en daarom moeten we daar zeker op een tier twee niveau gaan rapporteren. En willen we voor het klimaatakkoord het effect van al die maatregelen mee kunnen nemen, dan moeten we dus eigenlijk naar een tier drie niveau gaan. En daar kan natuurlijk het NOBV daarin bijdragen door het verzamelen van die data en ook dus het meten van directe broeikasgasemissies, omdat we de huidige methodiek eigenlijk indirect is gebaseerd op bodemdaling en daaruit afgeleid de CO2-emissie. Maar met de directe metingen kunnen we een nauwkeurigere schatting geven van de emissies uit Veengronden en straks ook als je andere emissies tussen lachgasemissie en de methaanemissie die ook belangrijk zijn, zeker als je naar een systeem gaat met hoge grondwaterstand wordt methaan belangrijk. Dat nemen we nu nog eigenlijk helemaal niet mee en dat kun je straks mee gaan nemen. En dat is richting de toekomst toe ook van belang, omdat je-. In het klimaatakkoord is nu een doelstelling opgenomen van één megaton voor Veenweiden. Er is ambitie om de doelstellingen waarschijnlijk te verhogen, omdat we weten: als we aan Parijs willen voldoen, dan moeten we op een gegeven moment naar netto nul emissies en dat is in 2050. Dus dan moeten we ook de emissies in landgebruik verder gaan terugdringen en daarmee-. De EU werkt nu ook aan beleid: er komt binnenkort waarschijnlijk een nieuwe doelstelling, want we hebben een ambitie om naar 55 procent emissiereductie te gaan in de EU in plaats van de 40 die in de eerste instantie voor het Parijs Akkoord is afgesproken. Dus die ambitie moet opgehoogd worden en voor Nederland hadden we dat al deels gedaan in het klimaatakkoord omdat Nederland zegt van: we gaan naar 49 procent emissiereductie. Maar ook Nederland moet dus ophogen naar 55 procent in 2030 en hiervoor zal-. Hoe dit precies verdeeld gaat worden en welke sectoren wat meer moeten gaan doen is nog onduidelijk; dat zal ook deels aan de politiek zijn hoe dat verdeeld moet worden. Maar het is duidelijk dat er ook naar landgebruik gekeken wordt en naar de de emissies uit Veengronden, omdat dat toch een grote emissiebron is. Dus hiervoor is het belangrijk dat we goed die effecten van die maatregelen in de emissierapportage kunnen krijgen en dus naar een hoger tier niveau gaan. En daarvoor hebben we de informatie uit het NOBV we nodig.
00:09:51
Inge Diepman: Jan-Peter Lesje, dankjewel. Wat ik mij even afvroeg is: kunnen wij op de één of andere manier ervoor zorgen dat jij je werk makkelijker kan doen of staat dat gewoon los van wat iedereen doet?
00:10:05
Jan Peter Lesschen: Uiteindelijk is het voor ons als werkgroep: wij moeten ons baseren op de data die er zijn. Dat moeten ook wetenschappelijk verantwoorde data zijn. Dus hoe meer data wij beschikking over hebben en die wetenschappelijk ook gepubliceerd worden, des te meer kunnen wij inbrengen en detailleren in de emissierapportages en daarmee dus meer effecten van maatregelen meenemen. Als wij de data vanuit het NOBV beschikbaar krijgen, -als daar nieuwe inzichten in komen- dan kunnen alleen maar onze rapportages gaan verbeteren en daarmee uiteindelijk bijdragen aan de klimaatdoelstellingen.
00:10:41
Inge Diepman: En dan wordt je werk nog leuker.
00:10:42
Jan Peter Lesschen: En dat wordt nog leuker, ja.
00:10:44
Inge Diepman: Dankjewel, Jan-Peter Lesje, voor het college in deze eerste aflevering van de podcastserie Studio Veenweide - De Verdieping. Wil je meer weten, luister dan ook naar de serie Studio Veenweide: die zit vol met veldreportages en studiogasten en natuurlijk ook luisteren naar al die andere colleges, de andere M's in deze verdiepingsserie. Nogmaals dank voor het luisteren, tot een volgende keer.