De corona-pandemie ontregelt productie- en transportketens en leidt tot vertraging en prijsstijgingen op bouwprojecten. Mede om die reden staan onvoorziene/kostenverhogende omstandigheden óók in de bouw de laatste tijd weer volop in de belangstelling; reden om daar in de vorige editie van de Rozemond Podcast aandacht aan te besteden.
Deze keer stellen Thomas de Leeuwe en Daan Versteeg zich de meer algemene vraag wanneer een een beroep op onvoorziene/kostenverhogende omstandigheden kan slagen? Het “C”-woord kunnen zij inmiddels nauwelijks meer horen en ze doen dus hun best dat zoveel mogelijk te vermijden.
Thomas en Daan bespreken de verschillende regelingen in de wet (art. 6:258 BW) en algemene voorwaarden (§47 UAV 2012 en §44 lid 1 sub c UAV-GC 2005) en besteden uiteraard ook aandacht aan jurisprudentie in dat verband. Daarbij passeren enkele uitspraken over de eerste en tweede oliecrisis de revue, én jurisprudentie waarin de Raad van Arbitrage in bouwgeschillen de hoge transportkosten veroorzaakt door ongebruikelijk lage waterstanden in de Rijn beschouwde als onvoorzien/kostenverhogend.
Verder ligt in de bibliotheek van Rozemond Advocaten nog een jaarverslag van diezelfde Raad van Arbitrage van ruim 100 jaar oud, met daarin een arbitraal vonnis dat in het licht van de coronapandemie wel héél interessant is; de aannemer in kwestie had zijn werk met vertraging opgeleverd omdat hij vanwege de Spaanse Griep onvoldoende personeel op de been kon brengen. Het scheidsgerecht moest zich vervolgens buigen over de vraag of hier sprake was van een onvoorziene omstandigheid…
Tenslotte komt nog een zaak uit de eigen praktijk ter sprake, waarin de Raad van Arbitrage concludeerde dat sprake was van een onvoorziene omstandigheid in de zin van §44 lid 1 sub c UAV-GC.