Deze podcast is er één in de serie: de ‘10 minuten Thomas & Daan’. Daarin geven wij in ongeveer 10 minuten wat praktische tips en vooral ook antwoorden op vragen van onze podcast-luisteraars.
Iedereen met enige kennis van het aanbestedingsrecht kent de Alcateltermijn, al is het maar van naam. Deze stand still termijn of (in gewoon Nederlands) opschortende termijn volgt uit de wet (art. 2.127 Aw). Alle aanbestedende diensten en speciale sector bedrijven zijn verplicht deze in acht nemen bij een Europese aanbestedingsrecht procedure.
Aanbestedingsstukken worden evenwel vaak ook nog voorzien van één of meer rechtsverwerkingsclausules. Die bepalingen dwingen inschrijvers om tijdig een kort geding te starten omdat ze anders hun rechten verwerken. Ook de eis om bij bezwaren reeds vóór inschrijving een kort geding te moeten starten, komt regelmatig voor. Een recente uitspraak daarover van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag is aanleiding voor Daan en Thomas om de wenselijkheid, de proportionaliteit en het politieke draagvlak van dit soort bepalingen te bespreken.
Het probleem met deze termijnen is namelijk dat ze geschillen in de hand werken en zijn ingegeven door uit een machtsverhouding: de aanbesteder stelt eisen, de inschrijver moet ze accepteren. Bijkomend probleem is nog dat die termijnen door hun contractuele aard minder waarborgen kennen dan de wettelijke termijn. Zo is de algemene termijnenwet niet van toepassing, met alle risico’s en soms vergaande gevolgen van dien. Toch worden deze termijnen door bijna elke aanbesteder in het bestek of de aanbestedingsleidraad geïntroduceerd. Ook in de jurisprudentie worden ze vaak ongemoeid gelaten, zoals óók in deze uitspraak. Is de wetgever dan aan zet om hier paal en perk aan te stellen? En hoe zou dat moeten?