Om de effectiviteit van maatregelen vast te stellen is monitoren van belang en voor monitoren is het belangrijk om te meten. Hoe doen we dat nu en hoe gaan we dat in de toekomst doen? Onderzoeker Ronald Hutjes ging met presentator Inge Diepman het veld in in Zegveld waar hij uitleg gaf over de metingen door middel van een EC-mast.
Ronald Hutjes: Nou, als we kijken naar het kleinste, meest lokale niveau, dat doen we hier met zogenaamde kamermetingen. Daar lopen we zo dadelijk wel eventjes naartoe. Dat zijn eigenlijk transparante bakken van een halve vierkante meter groot die op de bodem staan. En daar kunnen we al de emissies heel gedetailleerd mee meten. Maar dat is dus heel lokaal, dus steeds per vierkante meter. Dus het kan zijn dat er de ene keer net een koeien vla in ligt, en kleine variaties pak je daar niet helemaal in mee. Het tweede niveau doen we met zogenaamde eddy correlatie metingen, die pakken eigenlijk een heel perceel mee. Die hebben een footprint: het gebied wat die meting ziet, van een paar hectare. En het derde niveau is dan de vliegtuigmeting waar we het hele landschap meepakken. Het idee is eigenlijk: van elke stap moet je steeds een soort opschaling maken naar de volgende. Dus van die kamers moet je naar een heel perceel.
Ronald Hutjes: Wat je dus uiteindelijk gaat doen, is die halve vierkante meter vermenigvuldigen met het areaal van perceel en dan hoop je dat het sommetje klopt. Daar zijn dus die EC metingen op dat kleine torentje voor: dan kunnen we checken of dat klopt. De volgende schaal is dat je al die verschillende percelen, met elk hun eigen veenkarakteristieken, veendiktes, eigen peilbeheer en eigen landbeheer. En die ga je straks ook allemaal optellen om voor het hele veenweidegebied wat te kunnen zeggen. En dan heb je dus het vliegtuig wat kijkt of die sommatie ook weer klopt. Dus dat is één functie van die verschillende schaalniveaus verbinden: dat je steeds een check hebt: doe ik mijn optel, doe ik mijn huiswerk, doe ik dat goed?
Inge Diepman: En wordt er op elk niveau elk broeikasgas gemeten?
Ronald Hutjes: Bijna, nog niet helemaal. Eigenlijk kun je zeggen: het wordt moeilijker en duurder en je hebt ingewikkeldere apparatuur als je gaat van CO2 naar methaan en naar lachgas. Lachgas heeft de laagste concentratie in de lucht, en daarom is het het moeilijkst en heb je de duurste spullen nodig. Dus lachgas, methaan en CO2 kunnen we eigenlijk alleen maar goed in die kamers meten, de kleinste schaal. Je ziet daar een aanhangwagen van TNO staan. Sinds kort kan TNO ook lachgas op de perceel schaal meten maar die apparatuur is gewoon absoluut te groot en te veel energie vragend en meer van dat soort dingen, om dat in een vliegtuig te zetten. Lachgas lukt ons nog niet op de schaal van het hele landschap, wel CO2, en met methaan zijn we nu ook bezig.
Inge Diepman: Hoe belangrijk is het dat we dat lachgas ook goed meepakken? En laten we ondertussen maar even naar de auto van TNO en naar de mast lopen.
Ronald Hutjes: Lachgas is, zoals je misschien weet, één van de sterkere broeikasgassen. De emissies in kilogram zijn niet supergroot maar het is wel een 300 keer sterker broeikasgas dan CO2. Dus het is wel heel belangrijk om dat mee te nemen, en juist het landgebruik, de weidegang, de mestmanagement en dergelijke, die zijn erg bepalend voor de lachgas uitstoot. Dus het hele NOBV is er eigenlijk op gericht om te zoeken naar maatregelen die de emissie van veengebieden tegengaan, terwijl je ondertussen toch wel een economisch rendabel bedrijfsmodel overhoudt. Dat is eigenlijk waar de maatregelen op gericht zijn. En dan moet je naar alle drie de gassen kijken, want zodra je er één probeert te onderdrukken, komt de ander omhoog, of andersom. Die dingen zijn heel erg met elkaar verweven, die verschillende emissies.
Inge Diepman: Wij staan nu bijna pal voor die EC mast, die 'eddy covariance' mast.
Ronald Hutjes: Ja.
Inge Diepman: Waar komt die naam vandaan?
Ronald Hutjes: Eddy coverance, daar zitten eigenlijk twee woorden in. Eddy's zijn de wervels in de lucht. We hebben het al eerder gehad over turbulentie, ook in het vliegtuig. We meten dus eigenlijk de turbulentie en dat doe je door heel snel, heel vaak in drie richtingen de windsnelheid te meten, dus de verticale wind is dan veruit het belangrijkst daarvoor. Het idee is dat, als je bijvoorbeeld opgaande bewegingen hebt in de lucht, en die hebben gemiddeld een iets hogere concentratie dan de neergaande beweging, dan voorspel je dat je netto transport hebt omhoog. Dus we hebben daar een zogenaamde sonische windmeter. Je ziet, er zitten geen bewegende delen in, die meet wind met behulp van geluid. Daardoor kan die dat zo supersnel doen.
Inge Diepman: Hij is een meter of vier hoog?
Ronald Hutjes: Ja, een meter of drie, ik denk dat de sensoren zelf bijna vier meter hoog staan.
Inge Diepman: Wat ie je dan bovenaan op de top?
Ronald Hutjes: Ja, het rechter instrument is de sonische windmeter, en het linker instrument hebben we vanochtend ook op het vliegveld gezien. Dat is precies dezelfde 'infrared gas analyser', zoals dat dan heet, het instrument wat de CO2 concentratie heel snel meet. In dit geval zit er een slangetje naast en die gaat naar de trailer, en in de trailer wordt dan onder andere ook lachgas en zelfs ook nog andere dingen gemeten. Omdat op die mast de instrumenten op een meter of vier staan, is het zichtbereik, de footprint, een meter of 3, 400. In dit geval is dat de gehele lengte van dit perceel. Het perceel heeft verschillende manieren van waterbeheer, de grondwater manipulatie, dus die vallen eigenlijk allemaal binnen dat meetbereik van deze meetmast.
Inge Diepman: Er is hier altijd wel iets te doen op Zegveld, hè? Wat zijn ze hier nu vlakbij die EC mast aan het doen? Dat heeft namelijk niks met die mast te maken.
Ronald Hutjes: Dit heeft niks met de mast te maken, ik denk dat ze een monster nemen van het veen, maar laten we het maar eens gaan vragen, denk ik?
Inge Diepman: We lopen er even naartoe, het weiland in, langs de mast. Hi! Er is een groot gat gegraven, er staan wat meters hier op de grond. Hi, wij zijn van de podcast Studio Veenweide, wat zijn jullie hier aan het doen?
Zegveld #1: Kolommen aan het steken om onderzoek aan te doen op het gebied van krimp van veen onder verschillende vochtomstandigheden en broeikasgasuitstoot.
Inge Diepman: En dit is wat je eigenlijk net vertelde, hè? Dus zowel op de grond als vanuit de lucht, als vanuit die mast.
Ronald Hutjes: Ja, wat we dus met die kamertjes en die mast niet kunnen, of niet eenvoudig kunnen, is echt het scheiden van de emissies van enerzijds wat er uit de bodem komt en anderzijds wat er door de vegetatie wordt opgenomen. En wat je dus wel kan doen op het moment dat je zo'n kolom steekt, dan kun je echt emissies alleen uit dat veen kunnen kwantificeren, en dat is denk ik het doel van wat ze hier aan het doen zijn.
Inge Diepman: Ja, er staat er één tot zijn middel in het veen, en die kolom is dus een meter diep? 1 meter 20.
Zegveld #1: 1 meter 20.
Inge Diepman: Want wat is hij nu aan het doen?
Zegveld #1: Foto's aan het nemen van het profiel, dus de verschillende bodemlagen die je vindt in dit soort veen, daar kunnen we ook van leren.
Inge Diepman: Het is wel mooi, hè? Want hoe dieper hij komt, hoe meer je echt in het verse veen komt.
Zegveld #1: Dat klopt, ja. Vanaf ongeveer 60, 70 centimeter zit je in het veen, dat nog nauwelijks blootgesteld is aan zuurstof uit de lucht. Wij noemen dat ook wel het maagdelijke veen. Dat is nu voor het eerst blootgelegd.
Inge Diepman: Hij laat jou het werk doen, hé?
Zegveld #2: Ja precies, hij weet wel--
Inge Diepman: Succes! Dankjewel!
Inge Diepman: We lopen weer even die kant op, zodat we hen het werk kunnen laten doen, of we lopen even langs de meetplots.
Ronald Hutjes: Wat denk ik wel één van de sterke dingen van het NOBV is, is dat we nu op heel veel verschillende locaties in de veenweide gebieden overal echt precies dezelfde opstelling hebben gemaakt. Dus wat je hier ziet, deze lay-out, die wordt herhaald in Rouveen, wat je hier ziet aan lay-out wordt herhaald in alle [onhoorbaar 00:39:27], zodat we zeker weten dat die metingen heel vergelijkbaar zijn gedaan en dat we straks alle verschillen die we zien in emissies van die broeikasgassen echt kunnen toebedelen aan de betreffende perceel en niet aan toevallige verschillen in meetomstandigheden. Dan sluiten we dat er in ieder geval mee uit, en dan weten we zeker dat die verschillen moeten komen, óf van de vegetatie óf van het peilbeheer.
Inge Diepman: Hoe denk je dat er in de toekomst gemonitord wordt?
Ronald Hutjes: Naast dit soort hele dure, intensieve metingen zie je steeds meer opkomen dat we ook gebruik gaan maken van simpelere sensoren. Je ziet het zelfs al luchtverontreiniging met je telefoon meten, bij wijze van spreken. We kunnen ook iets vergelijkbaar met broeikasgassen doen. Dus we denken zeker dat er ruimte is voor veel goedkopere instrumenten, maar waar je een heleboel van hebt, en dan kun je met allerlei rekenmethodes toch met een vergelijkbare precisie misschien iets gaan zeggen over die emissies.
Inge Diepman: Dus elke agrariër.
Ronald Hutjes: Elke agrariër.
Inge Diepman: In plaats van dat hij een meetplot heeft.
Ronald Hutjes: Ja, er staat één sensortje op het dak van de boerderij bij wijze van spreken, of ergens in het perceel. Dat is wat je tegenwoordig citizen science noemt, de burgerwetenschappen, die betrekken we erbij. Die doen zelf de metingen en als we die maar op één plek verzamelen en een goed datapark daarachter hebben, dan kunnen we daar wat mee.
Inge Diepman: Dan heb je bottom-up voor elkaar, maar top-down?
Ronald Hutjes: Ja, top-down. Als je vanuit het vliegtuig naar een nog een grotere schaal redeneert, dan kom je bij satellieten uit, vanuit de ruimte kijken naar broeikasgassen. Dat doen we ook steeds beter. Sinds een paar jaar is er een satelliet die CO2 goed kan meten. Methaan en lachgas staan er ongetwijfeld ook aan te komen, op kortere of op langere termijn. Dus ik denk op termijn van een jaar of 20, 30 dat we met satellieten misschien wel voldoende precisie halen. Als we op elke plek het hele jaar door metingen hebben van die broeikasgas concentratie kunnen we dat toch terugrekenen naar emissies.
Inge Diepman: Van wie zijn nou al die data die we gaan verzamelen? Stel nou, in de toekomst, dat inderdaad elke boer op een simpele manier die uitstoot kan meten, van wie is die data dan?
Ronald Hutjes: Ik vind het zelf echt een zeer goede ontwikkeling in de wetenschap. Steeds meer data wordt open access gemaakt. Iedereen kan erbij. Ook in NOBV zijn we bezig. Alle metingen komen in één centrale database, wat voor onszelf heel erg makkelijk is, voor de groep betrokkene wetenschappers om daar allemaal bij te kunnen, dat we allemaal bij dezelfde gegevens kunnen, in theorie. Maar uiteindelijk moet die ook opengaan naar de burgers, dat ook iemand anders die zegt: 'ik geloof jouw berekening niet helemaal'. Dat die het over kan doen. En laat hem maar zien dat het wel of niet klopt. En dat is niet alleen uniek voor de broeikasgasmeting, maar breder in de wetenschap. Dat je steeds meer ziet dat dingen open worden gegooid, en voor iedereen toegankelijk zijn. Dus iedereen die zichzelf slim genoeg acht om daar wat mee te doen, die kan dat.