Lezen: Genesis 1:1 - 2:3
Welkom bij de zesde les van deze reeks overdenkingen. Ik ga er altijd gemakshalve vanuit dat deelnemers vijf van deze overdenkingen per week lezen of luisteren, al doen sommige mensen dit dagelijks en gaan anderen iets trager. Welk tempo je ook aanhoudt, dat is niet zo belangrijk. Als het voor jou maar werkt.
Ik heb deze Bijbelstudie serie in elk geval verdeeld in acht weken van ieder vijf dagen. Je kunt ook zeggen: acht thema’s met ieder vijf overdenkingen. Het eerste thema was ‘Het evangelie in een notendop’. We hebben gekeken naar hoe de Bijbel het goede nieuws in één vers, één verhaal, één gedicht, één gebeurtenis en één vraag stopt.
Het slechte nieuws is dat iedereen tekortschiet en het goede nieuws is dat Jezus alles heeft goedgemaakt. Als je in Jezus gelooft, dan hoor je bij God en zul je nooit worden veroordeeld. Geloven is de combinatie van vertrouwen en gehoorzamen.
In de tweede reeks van onze reis door de Bijbel gaan we proberen een karakterschets van God te maken. Wie is Hij nu werkelijk? Hierbij moeten we ons realiseren dat God te groot is om in woorden te vatten. We kunnen Hem nooit compleet zien en begrijpen. Dat is ons doel dus ook niet. Wat we gaan proberen is om Hem beter te leren kennen.
We zijn uit op geestelijke groei. Geestelijke groei wil zeggen dat we God meer gaan vertrouwen en dat we meer op Jezus gaan lijken.
De vraag die deze week centraal staat is: ‘Wie is God?’
Het antwoord dat we vandaag bekijken is: God is de Schepper van hemel en aarde. Wat dit betekent gaan we nu onderzoeken.
Genesis 1:1 - 2:3
In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en doods, duisternis lag over de oervloed, en over het water zweefde Gods geest.
God zei: ‘Laat er licht zijn,’ en er was licht. God zag dat het licht goed was, en Hij scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde Hij dag, de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag.
God zei: ‘Laat er midden in het water een gewelf komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt.’ God maakte het gewelf en scheidde het water onder het gewelf van het water erboven. Zo gebeurde het. Hij noemde het gewelf hemel. Het werd avond en het werd morgen. De tweede dag.
God zei: ‘Laat het water onder de hemel naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt.’ En zo gebeurde het. Het droge noemde Hij aarde, het samengestroomde water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was.
God zei: ‘Laat overal op aarde jong groen ontkiemen: zaadvormende planten en alle soorten bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het. De aarde bracht jong groen voort: alle soorten zaadvormende planten en alle soorten bomen die vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd morgen. De derde dag.
God zei: ‘Laten er lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten dienen als tekens die de feesten aangeven en de dagen en de jaren, en als lampen aan het hemelgewelf, om licht te geven op de aarde.’
En zo gebeurde het. God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen, en ook de sterren. Hij plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, om te heersen over de dag en de nacht en om het licht te scheiden van de duisternis. En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd morgen. De vierde dag.
God zei: ‘Laat het water wemelen van levende wezens, en laten er boven de aarde, langs het hemelgewelf, vogels vliegen.’ En God schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt, en alle soorten vogels, alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was. God zegende ze met de woorden: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en vul het water van de zee. En ook de vogels moeten talrijk worden, overal op aarde.’ Het werd avond en het werd morgen. De vijfde dag.
God zei: ‘Laat de aarde alle soorten levende wezens voortbrengen: alle soorten vee, kruipende dieren en wilde dieren.’ En zo gebeurde het. God maakte alle soorten in het wild levende dieren, alle soorten vee en alle soorten dieren die op de aardbodem rondkruipen. En God zag dat het goed was.
God zei: ‘Laten Wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op Ons lijken; zij moeten heersen over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’
God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’ Ook zei God: ‘Hierbij geef Ik jullie alle zaaddragende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef Ik alle groene planten tot voedsel.’
En zo gebeurde het. God zag alles wat Hij had gemaakt: het was zeer goed. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag.
Was er nu wel of geen oerknal?
Voordat we gaan kijken wat deze tekst ons over God vertelt, eerst een paar andere vragen. Was er wel of geen oerknal? Is de aarde miljarden jaren oud of slechts een paar duizend jaar? Klopt de evolutietheorie wel of niet? Maakte God echt maar twee mensen?
Laten we eerlijk zijn: het begin van de Bijbel roept zo veel vragen op! Waarom geeft de Bijbel hier geen antwoord op? We moeten ons realiseren dat onze vragen alles te maken hebben met de tijd waarin WIJ leven: de 21e eeuw.
Genesis is voor het eerst op papier gezet in waarschijnlijk de 15e eeuw voor Christus, de tijd van Mozes na de uittocht uit Egypte. De Israëlieten waren voormalige slaven die al generaties lang in een land woonden waar afgoderij aan de orde van de dag was, en waar ze zelf waarschijnlijk aan hadden meegedaan.
Zij waren niet bekend met theorieën over een oerknal of over geleidelijke evolutie. Wel waren ze grootgebracht met de scheppingsmythes van Egypte en misschien ook wel die van andere volken. In die scheppingsverhalen is er sprake van chaos en geweld, en van daaruit werd de wereld door de goden gecreëerd.
En dan verschijnt ineens de God van hun voorouders op het toneel. Hij stuurt vernietigende plagen naar het land waarin ze wonen en neemt hen vervolgens mee naar de woestijn. Ze hebben weleens verhalen over Hem gehoord van hun voorouders, maar wie is die God? Wat wil Hij van hen? Iedere volk had destijds zijn eigen god. Is dit ook een God die bij één volk hoort?
Dit is waarom God aan Mozes vertelde dat Hij het is – en niet de Egyptische of andere goden – die alles gemaakt heeft en zijn plek gaf. Hij is de God van de hele schepping. Zijn schepping straalt rust en organisatie uit. Dit is zo anders dan de Egyptische scheppingsverhalen uit die tijd!
Een literaire en geen natuurkundige beschrijving
Maar dan nog… Hoe kan God eerst licht scheppen (dag 1) en dan pas de zon (dag 4)? Volgens veel atheïsten is dat alleen al het bewijs dat de Bijbel een sprookjesboek is. (Diezelfde mensen geloven wel dat er eerst niets was en dat dit vervolgens ontplofte, maar dat terzijde.)
Toch is het een logische vraag. Het antwoord is dat de Bijbel geen poging doet om een natuurkundige verklaring voor het ontstaan van het universum te geven. De Bijbel geeft een literaire beschrijving, en geen natuurkundige.
Voor ons is dat moeilijk te begrijpen, maar zie het als poëzie. ‘Jouw gelaat schittert als een diamant in het zonlicht’, zou een dichter kunnen zeggen over zijn geliefde. Natuurkundig gezien klopt er geen hout van deze stelling. Een gezicht kan niet schitteren, zeker niet als een diamant. Toch zal niemand hem de uitspraak verwijten. Hij geeft een literaire beschrijving, geen wetenschappelijke.
God kiest woorden en gebruikt beelden in Genesis 1 en 2 die de mensen in de tijd van Mozes al konden begrijpen. Mozes leefde 3.500 jaar geleden. In mijn boek ‘Ik leer je de Bijbel lezen’ ga ik uitgebreider in op hoe wij deze eerste hoofdstukken van de Bijbel kunnen lezen. Hierin sla ik echt de brug tussen toen en nu.
Laat me een voorbeeld geven. De Bijbel zegt dat God het licht scheidde van de duisternis op de eerste dag en dat Hij de zon, de maan en de sterren pas op de vierde dag liet verschijnen. Een moderne wetenschapper zou zeggen: ‘Dat kan niet.’ Een dichter zou zeggen: ‘Dat kan prima.’
Als je Genesis 1 zou uittekenen, dan zie je dat God op dag 1 licht en duisternis van elkaar scheidt, terwijl op dag 4 zon, maan en sterren verschijnen. Op dag 2 wordt de hemel van het water gescheiden, en op dag 5 verschijnen de vogels en de vissen. Op dag 3 wordt het land van het water gescheiden en op dag 6 verschijnen de landdieren en de mens. Dag 1 is verbonden met dag 4, dag 2 met dag 5 en dag 3 met dag 6.
En zo zijn er meer voorbeelden te geven. Genesis 1 is meer een gedicht over hoe God een thuis maakte voor ons dan een bouwtekening van het universum. Is er dan niets wetenschappelijks aan de Bijbel? Zeker wel!
In vers 1 wordt gezegd dat God alles maakte door te spreken. Maar vervolgens legt de Bijbel niet uit hoe Hij dat deed. De nadruk ligt niet op de hoe-vraag maar op de waarom-vraag. Waarom heeft God alles gemaakt?
Dit is veel nuttiger voor ons. Hoe is een technisch verhaal, maar waarom gaat over betekenis. Waarom vertelt ons iets over Gods karakter, over wie Hij is en over wie wij zijn.
God is een artiest
Je kunt de Bijbel zien als een lange brief van God aan ons. God stelt zich aan ons voor. En het eerste wat Hij ons dus vertelt, is dat Hij de schepper is van hemel en aarde. Oftewel: alles wat we zien, alles wat we ervaren, alles waar we zijn, is door Hem gemaakt.
Nu leven wij in een wereld waar veel dingen stuk zijn. Er is veel kwaad en gebrokenheid in de wereld. Dat hoef ik jou niet te vertellen. Ook jij hebt vast tragedies meegemaakt. Maar zo was het in het begin niet. Alles was goed. Alles was volmaakt. Mooier kon niet.
God is een artiest. Van alle dingen die ik als eerste over God zou kunnen zeggen, is dat het belangrijkste. En iedereen kan het zien.
Als wij een beeldsculptuur willen maken, hebben we steen en gereedschap nodig. Een huis bouwen? Idem dito. Ook bij het maken van een schilderij worden we beperkt door onze materialen. Bovendien kunnen we niets mooiers maken dan ons voorstellingsvermogen toelaat. En dan nog... we kunnen niets beters creëren dan onze vaardigheden en de beschikbare materialen mogelijk maken.
Zo is het niet met God. Hij creëert zijn eigen ‘bouwmateriaal’. Een nieuwe kleur? Hij hoeft het maar te zeggen en het is er. Een nieuwe wereld? Het licht scheiden van de duisternis, en land van de zee? Eén woord. Meer heeft God niet nodig. Negenduizend verschillende vogelsoorten? Geen probleem. Meer dan zes miljard mensen en niemand is volstrekt gelijk aan enig ander mens? God doet het.
Rembrandt, Van Gogh, Johannes Vermeer en noem alle geweldige kunstenaars maar op – ze vallen in het niet bij God. Harry Mulisch, Maarten ’t Hart en Jan Wolkers zijn fantastische schrijvers, maar worden beperkt door hun verstand en kennis van de taal. God kent elk woord in elke taal en oneindig veel woorden in oneindig veel talen die wij op aarde niet spreken.
God ziet zichzelf eveneens als scheppend artiest. In zijn gesprek met Job wijst Hij daarop. Hij grondvestte de aarde en bepaalde haar afmetingen, Hij sloot de zee af en hulde haar in een gewaad van wolken, Hij ontbiedt de morgen en wijst de dageraad zijn plek, Hij heeft voorraadkamers voor sneeuw en hagel, Hij is erbij als de hinde en de berggeit jongen krijgen, geeft de wilde ezel zijn vrijheid, en geeft wijsheid aan de dieren die Hij uitkoos en onthoudt het aan andere, Hij geeft het paard zijn kracht en beveelt de gier om in de bergen zijn nest te bouwen.
We kunnen eindeloos veel voorbeelden geven van Gods artistieke kwaliteiten.
Gods spiegelbeeld
En dan komen we bij deze passage uit op dag 6:
God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’
God vertelt ons dat Hij ook de mens heeft gemaakt. Van alles wat leeft, is de mens de enige soort die op God lijkt. Dat wil niet zeggen dat wij de uiterlijke kenmerken van God hebben. Daar gaat het niet om. De mens is Gods evenbeeld.
Wat is een evenbeeld? Kijk maar eens in de spiegel. Dan zie je jouw evenbeeld. Op dezelfde manier moest de mens Gods evenbeeld zijn. Wij zijn Gods spiegel. Als een dier een mens zag, moest het God zien. Nogmaals: niet letterlijk, maar figuurlijk.
God is goed en rechtvaardig. De mens moest dat ook zijn voor de natuur.
God zorgt voor zijn schepping. De mens moest dezelfde zorg, liefde en aandacht geven.
God houdt van de mens. De mens moest van zijn naaste houden.
Het mooie is ook dat we hier lezen dat er geen onderscheid was tussen man en vrouw. God schiep hen beiden en gaf hun beiden dezelfde opdracht. Ze moesten samen heersen. Niet de één over de ander, maar samen over de schepping.
Wat vertelt ons dit over God?
Wat vertelt ons dit over Gods karakter? Dat God uit liefde een wereld creëerde voor ons en dat Hij een partnerschap met de mens aanging. Die mens heeft een vrije wil. De mens kon het verpesten en deed dat ook. Toch bedacht God zich niet. God is zo liefdevol dat Hij alles met ons wil delen.
Laten we tot slot even teruggaan naar het begin. In vers 2 staat dat Gods Geest boven de oervloed zweefde. Het Hebreeuwse woord voor ‘zweven’ dat hier wordt gebruikt, is hetzelfde woord voor een moederarend die boven haar nest met jongen zweeft. Op dezelfde manier zweeft God boven alles wat Hij heeft gemaakt.
Dit eerste hoofdstuk van de Bijbel laat ons dus zien dat God de Schepper is, een echte artiest, en dat Hij alles met ons wil delen. De schepping is zijn cadeau aan ons. God neemt risico door de mens in te zetten, maar Hij houdt van ons en waakt over ons, zoals een moederarend over haar nest waakt.