Bijbellezen met Jan - S03 / E13

S3, A13: De worm aan het kruis - deel 2

In deze aflevering gaan we verder met Matteüs' verslag van de kruisiging van Jezus. Hierin klinken veel echo's door van het Oude Testament, vooral van Psalm 22. Als je deze psalm leest naast Matteüs, geeft dat een nieuwe emotionele laag.

Transcriptie

Hoi, en welkom terug bij de Bijbellezen met Jan-podcast. In de vorige aflevering stonden we stil bij de kruisiging van Jezus zoals beschreven door Matteüs.

Zoals ik toen uitlegde, had Matteüs een grote uitdaging. De mensen in zijn tijd geloofden dat Jezus een oplichter was, terwijl Matteüs juist wilde laten zien dat Jezus de nieuwe Mozes en de nieuwe David was, maar ook de lijdende knecht uit Jesaja. Matteüs schildert in zijn evangelie een portret van Jezus, waarin Jezus een lijdende koning is.

Zo kreeg hij een houten stok, een doornenkroon en een roodpaarse mantel. Die kleur roodpaars kon alleen gekregen worden dankzij een wormachtig insect dat zicht vasthecht aan het hout en roodpaars kleurt als het sterft. Heb je de vorige aflevering niet geluisterd, dan raad ik je zeker aan omdat alsnog te doen. Dat kan ook na deze aflevering.

Hoe dan ook, laten we het gedeelte in Matteüs lezen en dan kijken hoe Jezus niet alleen een lijdende koning is, maar ook wordt als een worm.

Matteüs 27:31-54

Nadat ze Hem zo hadden bespot, trokken ze Hem de mantel uit, deden Hem zijn kleren weer aan en leidden Hem weg om Hem te kruisigen.

Bij het verlaten van het pretorium troffen ze een man uit Cyrene die Simon heette, en hem dwongen ze het kruis te dragen. Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd werd, wat ‘schedelplaats’ betekent. Ze gaven Jezus met gal vermengde wijn, maar toen Hij die geproefd had, weigerde Hij ervan te drinken.

Nadat ze Hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen, en ze bleven daar zitten om Hem te bewaken. Boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’. Daarna werden er naast Hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van Hem, de ander links.

De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem: ‘Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als Je de Zoon van God bent, red jezelf dan en kom van dat kruis af!’

Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf redden kan Hij niet. Hij is toch koning van Israël? Laat Hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in Hem geloven. Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld, laat die Hem nu dan redden, als Hij Hem tenminste goedgezind is. Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van God.”’ Precies zo beschimpten Hem de misdadigers die samen met Hem gekruisigd waren.

Rond het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield. Aan het einde daarvan, in het negende uur, riep Jezus met luide stem: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?’ Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’

Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hij roept om Elia!’ Meteen kwam er uit hun midden iemand toegesneld die een spons pakte en in water met azijn doopte. Hij stak de spons op een stok en probeerde Hem te laten drinken. De anderen zeiden: ‘Laten we nu maar eens zien of Elia Hem komt redden.’ Jezus riep opnieuw, luidkeels, en gaf de geest.

Op dat moment scheurde in de tempel het voorhangsel van boven tot onder in tweeën, en de aarde beefde en de rotsen spleten. De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt; na Jezus’ opstanding kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad binnen en verschenen aan een groot aantal mensen.

Toen de centurio en degenen die met hem Jezus bewaakten de aardbeving voelden en merkten wat er gebeurde, werden ze door een hevige angst overvallen en zeiden: ‘Hij was werkelijk Gods Zoon.’

Het zijn de details die dit verslag van Matteüs zo boeiend maken. Eén opvallend detail is dat Jezus zelf Zijn hout naar boven moest slepen, tot Hij niet meer kon en een zekere Simon uit Cyrene werd gedwongen Hem te helpen.

Isaaks hout

Weet je wie er in dezelfde bergen duizenden jaren eerder zijn eigen hout naar boven moest dragen?

Dat was Isaak, de zoon van Abraham. Abraham moest hem teruggeven aan God en zijn eigen zoon offeren. Isaak was op dat moment geen kind meer, maar een jonge man.

‘We hebben hout’, vroeg Isaak. ‘Maar waar is het lam voor het offer?’, vroeg hij.

‘God zal voorzien, mijn jongen’, sprak zijn oude vader.

Op een moment moet Isaak zich hebben gerealiseerd dat hij het offer was. Hij had kunnen vluchten van zijn eigen vader, maar bleef gehoorzaam en ging zelf op het houten altaar liggen. Abraham hief zijn mes op, en op dat moment stopte God hem. ‘Abraham!’ En op dat moment zag Abraham een ram verstrikt in de struiken. Hij hoefde zijn eigen zoon niet te offeren, omdat hij een plaatsvervangend offer kreeg.

Die ram wees vooruit naar Jezus. Ook Hij ging zelf op het hout liggen, wetende dat Hij wel zou sterven. Toch was Hij gehoorzaam. Matteüs wil dat wij die echo van Abraham en Isaak horen. ‘God zal voorzien in het offer.‘

Psalm 22

Terug naar Matteus. Het kruis werd opgericht en de soldaten dobbelden om Jezus’ kleding. Op een zeker moment riep Jezus uit ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’

Iedere Jood in de tijd van Jezus moet de echo hebben gehoord van Psalm 22. Daarin staat letterlijk dat de kleding van de Messias onder Zijn vijanden zouden worden verdeeld. Maar dit staat er ook:

Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?

U blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit.

‘Mijn God!’ roep ik overdag, en U antwoordt niet,

’s nachts, en ik vind geen rust.

U bent de Heilige, die op Israëls lofzangen troont.

Op U hebben onze voorouders vertrouwd; zij hebben vertrouwd en U verloste hen,

tot U geroepen en zij ontkwamen, op U vertrouwd en zij werden niet beschaamd.

Maar ik ben een worm en geen mens, door iedereen versmaad, bij het volk veracht.

Allen die mij zien, bespotten mij, ze schudden meewarig het hoofd:

‘Wend je tot de HEER! Laat Hij je verlossen, laat Hij je bevrijden, Hij houdt toch van je?’

Dit is Jezus’ gebed aan het kruis. Het is een uitroep van een kind dat is verlaten door Zijn Vader. Dit is de ultieme straf. Dat je niet meer bij God hoort. Het is dag maar het wordt nacht. Je ziet het licht van de zon niet meer, je voelt zijn warmte niet meer. Je ziet de mensen om je heen niet meer.

Je bent nu alleen, Jezus, Zoon van God. Je bent alleen. Dit is waar je zo tegenop zag. Dit is waarom je aan je Vader vroeg of jij de beker wel leeg moest drinken. Was er geen andere manier?

Je Vader schudde Zijn hoofd.

En jij zei: ‘Niet wat Ik wil, maar wat U wilt moet gebeuren’.

En je wist wat dat betekende. En of je dat wist. Je hele leven heb je Psalm 22 gelezen en je wist dat dit jouw lot zou zijn. Je zou uitroepen: ‘Mijn God’ en geen antwoord krijgen. En als het donker wordt, roep je opnieuw. En weer geen antwoord.

Je weet dat je voorouders op God vertrouwden en dat God hen verloste. Maar wie zou jou verlossen? Niemand. Jij moest de beker leegdrinken.

Je voelt je krachten wegsijpelen terwijl je bloedt uit al je wonden. Je bent geen mens meer. Je bent een worm. Weer die worm. De mensen om je heen verachten jou, want jij bent slechts een worm. Jezus uit Nazaret, zoon van de Allerhoogste, jij bent niets meer dan een worm aan het kruis op dit moment.

Je hoort de mensen spotten. ‘Red jezelf. Waar is dan jouw God?’ De worm zwijgt. Hij verdraagt Zijn lijden in stilte.

Wat zag Matteüs?

Wat was Matteüs ondertussen aan het doen? Heeft hij op een afstandje zitten kijken naar de drie kruizen daar op die heuvel? Wat zag hij dan?

Hij zag in ieder geval dat het drie uur donker werd in het land. Net als toen Egypte de negende plaag onderging. Toen was het drie dagen donker. Hier was de duisternis de straf voor Egypte’s afgoderij.

Maar het werd ook duister toen God in de Sinaï-woestijn verscheen aan Mozes op de berg. Hier kondigde het duister de komst van God aan.

Dat Jezus drie uur omhuld werd door duisternis, betekent dat Hij in deze periode de beker leegdronk die voor zondaren was bestemd. Drie uur lang voelde Hij zich volkomen verlaten door God de Vader.

En aan het einde van die periode riep Hij dus die woorden: Eli, Eli, lema sabachtani! Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?

Jezus riep opnieuw en toen stierf Hij. De enige mens zonder zonde die ooit had geleefd, de enige mens die de dood niet had verdiend, stierf.

Slechts uren eerder had Hij gezegd tegen Zijn leerlingen: ‘Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden. Jullie noem Ik Mijn vrienden.’

Het gordijn scheurt

En nu stierf Hij voor hen, voor jou, voor mij, voor Zijn vrienden. Hij gaf Zijn leven zodat wij eeuwig leven hebben en toegang tot de Vader.

Hoe weet je dat? Matteüs schrijft dat het dikke gordijn scheurde dat voor het binnenste deel van de tempel zat. Hier mocht geen mens komen. Dit was namelijk de plek waar je God kon ontmoeten. Alleen de hogepriester kon hier komen, eenmaal per jaar, na het brengen van allerlei offers en het doen van allerlei rituelen.

Op het gordijn stond een afbeelding van de cherubs. De cherubs dat zijn hemelse wezens die God had geplaatst voor de poort van het paradijs waar Adam en Eva ooit woonden. Zij moesten voorkomen dat hier ooit nog mensen naar binnen zouden gaan.

Maar dit gordijn scheurde dus. Van boven naar onder, alsof God een papiertje scheurde. Het gordijn dat tussen God en ons in hing, is gescheurd. We mogen weer naar binnen.

En daar bleef het niet bij. De aarde schudde en beefde, en doden stonden op uit de graven. Zo leverde God het bewijs dat de macht van de dood was gebroken. De doden werden levende getuigen, want ze verschenen aan vele mensen.

Wie is Jezus?

Als je je verdiept in Jezus en het offer dat Hij bracht, kijk dan goed naar het kruis. Daar hangt Jezus en Hij vraagt: ‘Ken je Mij? Wie ben Ik dan?’

Er was op het moment dat Jezus stierf maar één mens die Jezus herkende als de Zoon van God. Dit was een centurio. Geen farizeeër. Geen schriftgeleerde. Zelfs geen Jood. Een Romeinse officier. Hij schrok zo van al het natuurgeweld dat hij uitriep: ‘Dit was werkelijk Gods Zoon’. Zo beantwoordde hij de vraag: wie ben ik dan?

Uit de evangeliën weten we wie er nog meer aan de voet van het kruis stonden. Maria, die zei: ‘Dit was mijn Zoon.’ Een andere Maria, misschien wel de zus van Jezus’ moeder, die zei: ‘Dit was mijn neef.’

En Johannes, de leerling van Jezus, die zei: ‘Dit was mijn meester, mijn hoop, mijn alles.’

Er hingen ook twee dieven naast Jezus. De één zei: ‘Dit was mijn mikpunt van spot’. De ander zei: ‘Dit is mijn belofte’. Hij zou spoedig met Jezus in het paradijs zijn. Zo beantwoordt ieder voor zich de vraag ken je mij, wie ben ik dan?

De andere Jezus

Maar van al die mensen die daar bij het kruis stonden, was er maar één die wist wie Jezus werkelijk was. Er was er maar één die begreep wat Jezus daar aan het kruis deed.

Weet je hoe die man heet? Jezus. Niet Jezus uit Nazaret, maar Jezus Barabbas. Hij was een opstandeling, een moordenaar. Hij had het recht in eigen hand genomen en één of meer mensen vermoord. Hij was het die verdiende om te worden gekruisigd voor zijn overtredingen. Hij verdiende het om door God te worden verlaten.

‘Wie moet ik vrijlaten?’, had de Romeinse gouverneur gezegd. ‘Jezus Barabbas, de moordenaar? Moet hij jullie straten weer onveilig maken? Of Jezus uit Nazaret, die jullie koning noemen?’

En de mensen riepen om de dood van Jezus uit Nazaret. Waarom? In de woorden van de hogepriester: ‘Het is beter dat één mens sterft voor het hele volk, zodat niet het hele volk verloren gaat.’

En dus werden de boeien van Jezus Barabbas afgedaan. Hij kreeg zijn leven terug. En toen hij omdraaide, keek hij in de vriendelijke ogen van Jezus uit Nazaret en hij besefte: ‘Die man sterft in mijn plaats.’

Kijk en raak Mij aan

Waar Jezus Barabbas heenging en wat hij heeft gedaan na zijn vrijlating, dat weten we eigenlijk niet. We weten wel dat de leerlingen van Jezus bijeenkwamen in Jeruzalem op de zondag na Goede Vrijdag. Ze waren in verwarring. Het graf was leeggeweest en ook waren twee mannen teruggekomen naar Jeruzalem nadat ze onderweg de opgestane Jezus hadden ontmoet. Wat moesten ze hiermee aan?

Plotseling schrokken de aanwezigen hevig. Ze dachten dat ze een geest zagen, maar het was Jezus. ‘Waarom twijfelen jullie zo?’, vroeg Jezus. ‘Kijk naar mij en raak me aan. Kijk goed en zie dat ik geen geest bent.’

Kijken. Aanraken. Nog eens goed kijken. Dat is wat ik je wil meegeven.

Hij kijkt ook naar jou en vraagt je: ‘Ken je Mij? Wie ben ik dan, voor jou?’


Over Bijbellezen met Jan

Welkom bij de Bijbellezen met Jan-podcast. Mijn naam is Jan Heijnen. Ik ben auteur van het boek ‘De Bijbel in 1 Dag’ en oprichter van het platform Bijbellezen met Jan. Ik wil mensen zoals jou helpen met het lezen, begrijpen en geloven van de Bijbel.

In het eerste seizoen van de podcast bespreek ik in vogelvlucht alle Bijbelboeken. Deze afleveringen zijn gebaseerd op het boek 'De Bijbel in 1 Dag'. Het tweede seizoen staat in het teken van hoe je de Bijbel kunt lezen. Hierbij wissel ik solo-afleveringen af met gesprekken met gasten. 

Wil je ook met mij de Bijbellezen? Probeer dan eens een cursus of challenge. https://bijbellezenmetjan.nl/shop.