Numeri betekent vrij vertaald ‘aantallen’. Dit boek gaat verder waar we met Mozes en het volk gebleven waren, aan de voet van de berg Sinai, maar begint met een volkstelling. De leiders schrijven het aantal weerbare mannen van boven de twintig jaar op en komen uit in totaal op 603.550. Dat zou betekenen dat er zich op dat moment in totaal maar liefst meer dan twee miljoen Israëlieten in de woestijn bevonden. Er zijn echter ook andere manieren om deze getallen uit te leggen. Laten we echter niet in discussies verzanden die afleiden van de kern. In Numeri zijn weer enkele belangrijke momenten te vinden in het verhaal van God en mens en het is nuttiger ons daarop te concentreren.
God draagt Israël namelijk op om verder te trekken naar het beloofde land. Zijn wolk stijgt op bij dag en gaat voor het volk uit. ‘s Nachts is juist een vuurkolom te zien. Als ze hun kamp opslaan, dan bevindt de tabernakel zich in het centrum, met de Levieten - de stam die de priesters levert - daar omheen. Om hen heen hebben de elf andere stammen hun plek, met de stam Juda aan het hoofd. Daarna werkt Numeri nog een aantal voorschriften uit Leviticus verder uit. Het kamp moest namelijk zuiver zijn, want de Heilige God van Israël bevond zich in hun midden.
In hoofdstuk 10 begint de grote tocht naar wat vandaag de dag ‘Israël’ is. Helaas waren er ondanks de wonderen van God en de goedheid die Hij had laten zien nog altijd veel mensen die terugverlangden naar de dagen van slavernij in Egypte. Want, zo zeiden ze, daar hadden ze tenminste nog eten en drinken. Tot nu toe hebben we steeds gezien dat God het beste voor heeft met de mens, en het enige wat Hij daarvoor terug verlangt, is vertrouwen. Hij wil Zijn glorie graag met de mens delen en alle mannen, vrouwen en kinderen zegenen. Maar het volk klaagt.
God ontsteekt in woede en het ‘vuur van de Heer’ slaat om zich heen aan de rand van het kamp. De bang geworden Israëlieten vragen Mozes in te grijpen. Mozes bidt en God laat het vuur weer doven. De mensen blijven hardleers want het duurt niet lang voor ze opnieuw klagen dat ze geen vlees en vis hebben. God geeft Israël zoveel vlees dat het hun strot uitkomt. Les geleerd? Niet bepaald. Nu keren Mozes’ broer Aäron en zus Miriam zich tegen Mozes en ze krijgen een fikse vermaning van God.
Verkenning van het beloofde land
Inmiddels komt het volk aan bij het beloofde land, Kanaän genaamd. God draagt Mozes op enkele mannen dit land in te sturen om het te verkennen. Wat de twaalf zien, is een prachtig, vruchtbaar land, maar ook een land dat bewoond werd door verschillende sterke, goed bewapende volken die woonden in steden met brede en hoge muren. De meeste andere mannen laten zich daardoor ontmoedigen. Ze zeggen tegen Mozes en de leiders dat hun volk niet tegen die overmacht op kan. Maar Kaleb ziet dat anders. Hij zegt als enige:
‘We kunnen zonder problemen optrekken en het land in bezit nemen. We kunnen dat volk makkelijk aan.’ - Numeri 13:30
Toch wordt niet naar hem geluisterd, maar wel naar de verkenners die de vreemde volken ‘reuzen’ noemen en zichzelf ‘sprinkhanen’. Israël barst collectief in tranen uit. Mozes, Aäron, Kaleb en Jozua (een andere verkenner) proberen hun volksgenoten nog moed in te praten maar tevergeefs. Israël wil een nieuwe leider, één die hen terugbrengt naar Egypte. De maat is vol voor God, die zoveel ongeloof niet kan dulden. Zou Hij die het machtige Egypte grotendeels vernietigde met tien plagen niet ook de eveneens slechte volken uit Kanaän kunnen verdrijven? Opnieuw neemt Hij zich voor om Israël uit te roeien en een frisse start te maken met alleen Mozes. Mozes pleit wederom voor het volk met een beroep op Gods barmhartigheid en reputatie.
De gebeden van Mozes zijn interessant om eens te bestuderen. God verandert echt van gedachten als Mozes oprecht bidt. Maar Mozes probeert God nooit te overtuigen op basis van argumenten. God heeft nooit ongelijk. Mozes kan alleen een beroep doen op Gods karakter, glorie en eerder gemaakte beloften. God vergeeft, maar het volk ontkomt niet aan de gevolgen van de ongehoorzaamheid. Ze krijgen wat ze willen: ze zullen het beloofde land nooit binnen gaan, maar veertig jaar in de woestijn zwerven. Alleen hun kinderen zullen de rivier oversteken en mogen wonen in dit land. Na die veertig jaar leefden alleen Kaleb (en Jozua) nog en zij veroverden het land Kanaän.
Mozes had ook het beloofde land kunnen binnengaan, als hij niet ook een grote fout maakte. Het volk - inmiddels terug in de woestijn - klaagde op een zeker moment over het gebrek aan water (ze hadden God ook gewoon kunnen vragen) en Mozes moest tegen een rots zeggen dat er water uit moest ontspringen. Mozes was zelf echter gefrustreerd met het volk en sloeg tweemaal op de rots. Ook zei hij:
‘Luister opstandig, volk, zullen wij voor u uit deze rots water laten stromen?’ - Numeri 20:10
Hij deed het voorkomen alsof Aäron en hij voor water zorgden. Zo beroofde hij God van Zijn eer en als straf mocht ook Mozes niet wonen in het beloofde land.
Er zijn nog andere momenten dat het volk hardleers is. Bij één van die gebeurtenissen stuurt God een vreemde straf. Er verschijnen giftige slangen en als ze de Israëlieten bijten, sterven die na verloop van tijd. Mozes bidt tot God en die draagt hem op een koperen slang te maken en die vast te maken aan een paal. Iedereen die naar de slang kijkt, wordt genezen van de beet en zal niet sterven.
Het is dit verhaal dat Jezus later op zichzelf betrekt tijdens zijn geheime bespreking met een wetsgeleerde, Nicodemus. Feitelijk zegt Jezus tegen hem: ‘Iedereen die naar Mij kijkt en in mij gelooft, wordt gered’. Zoals de slang - het symbool van de vloek van de zonde - aan een paal werd gehangen voor genezing, zo werd Jezus aan een paal gehangen. Hij droeg onze vloek en het enige wat je hoeft te doen om te worden gered van de zonde is naar Hem te kijken en te geloven.
Zo zien we in Numeri dat God trouw is en de mens ontrouw en dat God in Zijn liefde en goedheid mensen vergeeft, maar zonden niet ongestraft kan laten. Toch biedt Hij telkens opnieuw een opening om weer bij Hem uit te komen.
Een sprong van twintig jaar
Als je even niet goed oplet in Numeri heb je niet door dat dit boek tweemaal een sprong maakt van telkens ongeveer twintig jaar. De eerste in hoofdstuk 16, nadat God vertelt dat de huidige generatie volwassenen niet het beloofde land mag binnengaan vanwege hun ongeloof, en de tweede in hoofdstuk 20, als Mozes op de rots slaat in plaats van dat hij er tegen spreekt om water te laten verschijnen. Al met al overbrugt Numeri met erg weinig tekst de veertig jaar die het volk Israël in de woestijn doorbracht. In die periode stierven alle volwassenen die eerder aan de grens met het beloofde land hadden gestaan.
Behalve Mozes, Kaleb en Jozua. Maar God had ook Mozes gestraft voor zijn ongehoorzaamheid en hij wist dat nu zijn tijd was gekomen om te sterven. Met zijn 120 jaar had hij een respectabele leeftijd bereikt (hij was tachtig toen hij het volk uit Egypte leidde!). Er waren bijna geen Israëlieten meer in leven die zich de slavernij in Egypte konden herinneren. Alleen zij die veertig jaar geleden kind waren geweest. Wat wist de huidige generatie van de overeenkomst die God met het volk had gesloten? De hoogste tijd om hen te onderwijzen, denkt Mozes. Daar gaat het volgende Bijbelboek Deuteronomium over.