Exodus betekent letterlijk ‘uittocht’. Dit Bijbelboek is als het vervolg van een goede film. Deel 2 pakt de draad van het verhaal van God en mens weer op, al zit er wel zo’n vierhonderd jaar tussen de dood van Jozef en de geboorte van Mozes, die naast God een hoofdrol vervult in dit boek. In die vier eeuwen is de wereld echter drastisch veranderd voor de nakomelingen van Jakob. Ja, God zegent hen met veel kinderen zoals hij aan Abraham had beloofd. En juist dat leidt tot problemen.
De Egyptische farao die in Exodus aan de macht is, kent de voorgeschiedenis niet en vreest dat de Israëlieten op een dag tegen hem in opstand zullen komen. Hij wil het slavenvolk Israël juist klein en zwak houden en neemt een gruwelijk besluit: alle pasgeboren jongetjes moeten ogenblikkelijk worden verdronken in de rivier de Nijl.
Laten we even op de rem trappen. Wat gebeurt hier? Om te beginnen, zien we dat farao zichzelf tot god verheven heeft. Hij laat zichzelf aanbidden, staat toe dat zijn volk talloze andere afgoden volgt en denkt dat hij over leven en dood mag beslissen. Hij staat dus vijandig tegenover God, maar er is ook een vijand die niet vaak met naam en toenaam wordt genoemd in de Bijbel.
In Genesis 3 wordt hij de slang genoemd, andere benamingen zijn ‘Gods tegenstander’, de ‘duivel’, ‘Lucifer’ en ‘god van deze wereld’. De Bijbel legt later uit dat er voor de val van de mens een rebellie in de hemel was. Eén van de belangrijkste engelen kwam tegen God in opstand en sleepte 1/3 van alle engelen in zijn val met zich mee. Hij is geen partij voor God, maar doet zijn uiterste best om Gods plannen te dwarsbomen. Zo heeft hij vanaf het begin de mensen verleid kwade dingen te doen in de hoop dat God hen zou verlaten. Toen God beloofde een nieuwe Adam te sturen heeft deze duivel meer dan eens geprobeerd Abrahams nakomelingen uit te roeien.
Wat we hier aan het begin van Exodus dus zien, is een regelrechte aanval op het verlossingsplan van God. Zonderen mannelijke kinderen zal het Israëlische volk immers uitsterven. Israël roept het uit tot God en God antwoordt.
Eerst keert God farao’s plan om. Een Israëlische moeder gooit haar zoontje Mozes in de Nijl, maar wel in een waterdicht mandje. (Fun fact: het hier gebruikte Hebreeuwse woord voor ‘mandje’ is ‘Ark-je’.) De baby drijft af naar de plaats waar een Egyptische prinses aan het baden is, op een afstand gevolgd door zijn zus Miriam. De prinses vindt het kind, laat haar moederhart spreken en besluit de Hebreeuwse baby te houden. Maar aangezien er geen oplosmelk was in die tijd, moest ze wel een vrouw vinden die het kind kon zogen. Precies op dat moment verschijnt Miriam ten tonele en geeft ze aan dat haar moeder dat wel kan doen. De prinses betaalt Mozes’ moeder om voor hem te zorgen. Als de jongen ouder is, gaat hij aan het hof wonen.
De God van zijn voorvaderen kent hij niet zo goed, maar hij verraadt zijn afkomst niet. Het doet hem pijn dat hij zoveel privileges geniet, terwijl zijn volksgenoten zo zwaar lijden onder de dwangarbeid die ze moeten doen. In een woedeaanval slaat hij een Egyptische opziener dood. Als blijkt dat getuigen hem hebben gezien, vlucht hij de woestijn in uit vrees te worden gearresteerd en gedood.
Mozes sluit zich aan bij een woestijnvolk, trouwt en lijkt zijn afkomst volledig te vergeten. Tot veertig jaar later, Mozes is inmiddels tachtig, de God van zijn voorvaderen aan Mozes verschijnt. Hij spreekt tot de prins die inmiddels vrede heeft met zijn bestaan als herder en draagt hem op terug te gaan naar Israël. Want, zo zegt God, Hij ziet het leed van Israël en nu is de tijd gekomen om in te grijpen.
Mozes sputtert flink tegen. Wie is hij om het op te nemen tegen de machtige farao? God is niet onder de indruk van al zijn tegenwerpingen en uiteindelijk keert Mozes terug naar Egypte en confronteert de farao met de opdracht van God. De farao weigert zijn slaven te laten gaan, precies zoals God voorspelde aan Mozes.
De plagen
Dus laat God het rampen regenen. Tien plagen stort Hij over Egypte uit. Hier volgen de eerste negen:
1. Het water van de Nijl verandert voor enige tijd in bloed en is ondrinkbaar,
2. Kikkers bestormen het land,
3. Luizen (Statenvertaling) of muggen (NBG-vertaling) teisteren het land,
4. Steekvliegen bezeren de Egyptenaren,
5. Een veepest doet een groot deel van het Egyptische vee de das om,
6. De Egyptenaren krijgen te maken met zweren op hun huid,
7. Onweer, hagel en vuur verwoesten een groot deel van de Egyptische gebouwen,
8. Sprinkhanen eten de gewassen,
9. Het hele land van Egypte, behalve het gebied waar de Israëlieten wonen, wordt dagenlang in duisternis gehuld.
Waarom strafte God Egypte zo? Het was een zondig volk dat andere goden volgde en zijn koning (de farao) ook als een god vereerde. Iedere plaag is een regelrechte aanval op de zondige samenleving, want iedere ramp was rechtstreeks gekoppeld aan minstens één god van Egypte. De god van de Nijl is bijvoorbeeld Sobek en hij symboliseert de vruchtbaarheid van de rivier en dus Egypte. De zonnegod, Ra, werd onttroond tijdens de negende plaag.
Verschillende keren belooft de farao aan Mozes om het volk te laten gaan, maar zodra de ramp voorbij is, bedenkt hij zich weer. Vijf keer zegt de Bijbel dat de farao ‘zijn hart verhardde’. Zijn mededogen verdween dus. Maar de Bijbel zegt ook vijf keer dat God het hart van de farao verhardde. Dat maakt het voor ons ingewikkeld. Was het nu God of de farao die farao’s hart koud als een steen maakte?
Het is moeilijk te verklaren, maar het punt dat de Bijbel lijkt te maken is dit: hoewel God wist dat de farao zijn hart zou verhardden en dat hij niet tot inkeer zou komen, geeft God hem toch telkens de kans. Had farao maar één van die kansen aangegrepen!
Helaas doet hij dat niet en dus laat God de tiende plaag op Egypte neerdalen. De misdaad uit het begin van het verhaal - de dood van talloze jongetjes - wordt nu gewroken. Alle eerstgeborenen zullen omkomen, zowel die van de Egyptenaren als die van de Israëlieten.
Hier zien we een parallel met het verhaal van Abraham die zijn zoon Isaak moet opofferen. Ook hier in Egypte wil God boetedoening voor de zonden van de mensen. Maar net zoals hij Abraham een plaatsvervangend offer aanbood, biedt God ook hier een uitweg. Voor zowel Israëlieten als Egyptenaren.
God geeft via Mozes de opdracht om een lam te slachten en bloed op de deurposten te verven. Iedereen die in zo’n huis verblijft, wordt beschermd door het bloed van het lam.
En zo gebeurt het dat Israël voor het eerst Pesach viert, een speciale maaltijd die nog altijd gevierd wordt door religieuze joden, waarbij ze hun kinderen vertellen over de uittocht uit Egypte. Deze maaltijd is uiteraard een vooruitwijzing naar het Lam van God: Jezus Christus, die later geslacht zou worden als plaatsvervangend offer.